Vrijdagmiddag, ik rijd door de velden van mijn werk naar huis. In de auto heb ik een CD opstaan van Herman van Veen. Het verzamelalbum Nu en Dan waarop hij zijn liedjes van de afgelopen 30 jaren verzameld heeft. Ik ben moe, de kinderen op school waren druk, vol met energie. De pauzes breng ik zoveel mogelijk buiten met de kinderen door, want mijn collega’s praten overwegend over het C-nieuws. Elke pauze wordt de app gecontroleerd op het aantal besmettingen in de regio. De delta-variant komt voorbij, de vaccins. Wie heeft welke gehad en was het prik 1 of twee?
Ze zijn zo blij en opgelucht dat ze gevaccineerd zijn. Ze krijgen straks de app, maken weer plannen. Kunnen op vakantie, naar festivals, genieten op een terrasje. Voor het eerst sinds maanden zijn hun ogen niet meer angstig, maar stralen ze weer. Als ik er wel bij zit, houd ik me stil bij die gesprekken, wetende wat ik weet, durf ik mij niet meer uit te spreken.
Ik rijd verder door het groen en geniet van de zon. Ik heb het raampje open en hoor de vogels zingen en een verkoelend briesje blaast door mijn raam. Ondertussen zingt Herman verder. Van Hilversum 3 gaan we naar Toveren. En dan zijn we bij de Zingende doden. En het lied raakt me vol. Hij zingt:
Op een avond om een uur of half elf,
Liep ik wat te wandelen met mezelf
En de mensen van een nette nieuwe wijk
Zag ik zitten huis aan huis aan huis aan huis te kijk
Uitgeteld en uitgezakt en uitgepraat
En ik dacht: Als nu de wereld eens vergaat
Is er niemand die het in de gaten heeft
Want ze zitten aan de beeldbuis vastgekleefd
De televisie staat nog aan
Maar de wereld is vergaan
Nu is het hier een poppenkraam
Met dooien achter het raam
Op een avond komt ons hele volkje om
Niet door kwik of door vergif, of door de bom
Maar door een slaapdrank die een vreemde mogendheid over de beeldbuis en het avondblad verspreid
De tranen rollen me over de wangen en ik moet de auto aan de kant zetten. Het is het eerste couplet en een stuk van het refrein van een lied waarvoor W. Wilmink in 1984 de tekst schreef, maar wat is het actueel. Want wat zijn er veel mensen gehypnotiseerd door de berichtgeving en wat zijn er veel mensen meegegaan in de scenario’s die de overheid hen voorschreef. In het begin heb ik geprobeerd mijn collega’s te waarschuwen, heb ik ze aangemoedigd: ga onderzoek doen. Vertrouw niet blind op wat je leest in de krant, wat de overheid je vertelt. Ga onderzoeken.
Het was tegen dovemans oren. En op dat landweggetje realiseer ik me hoeveel mensen uit mijn leven verdwenen zijn de afgelopen maanden. En hoeveel ik vermoedelijk nog kwijt ga raken de komende maanden. Vriendschappen die stuk liepen omdat mensen verkozen mij niet te geloven en het contact op afstand gingen houden omdat mijn kijk op de gebeurtenissen zo afweek van wat zij geloven. In hun ogen ben ik gek, een complotdenker, aluhoedje, een wappie. Als de vaccins echt zo slecht blijken te zijn als sommige medici vermoeden dan belooft dat weinig goeds voor mijn lieve collega’s, die inmiddels allemaal gevaccineerd zijn. Stel dat ze straks allemaal ziek worden of erger nog overlijden aan de gevolgen van de vaccins.
Het is een vreemde periode. Een periode waarin je mensen kwijt kunt raken door te vertellen wat je ontdekt hebt, maar waarin je ook mensen gaat verliezen omdat je je mond gehouden hebt. Ik haal diep adem, droog mijn tranen en rijd weer verder. Herman is inmiddels bij zijn volgende lied: Leugens.